Hij heeft de interesse en de levenshouding van een kloosterling, maar mist ‘een innig contact met een opperwezen’. Tommy Wieringa werkt graag in kloosters aan zijn romans, want toewijding maakt uiteindelijk gelukkig, vindt hij. ‘Soms vind je woorden die telkens weer oproepen wat je wilde uitdrukken. Dichter bij de eeuwigheid kom ik niet.’
Op tafel ligt mijn eigen exemplaar van De Heilige Rita, zijn laatste roman. Er zitten ezelsoren in gevouwen, op de (vele) bladzijden waar iets moois staat. In de pauzes van ons vraaggesprek in vakantietempo pakt Wieringa het boek af en toe op, zoekt even en leest dan een zin voor. Niet met de trots van degene die de zin maakte, maar met het plezier van degene die de zin vond. En dan grinnikt hij.
We zijn op Terschelling, het eiland waar zijn schoonvader ooit het idee kreeg een huisje te kopen, op een afgelegen plek. ‘Ik kan me hier geweldig concentreren’, zegt Tommy Wieringa (51). ‘Ik heb er wel eens schrijfdagen van achttien uur gehad.’
Daarmee is het Waddeneiland een concurrent geworden van de abdijen van Oosterbeek (trappistinnen), Egmond aan Zee (benedictijnen én benedictinessen), Berkel-Enschot (trappisten) en de dominicanen in Huissen: allemaal kloosters waar Tommy Wieringa de afgelopen jaren aan zijn veelgeprezen en veel vertaalde romans heeft gewerkt.
De romans van Tommy Wieringa staan bol van de Bijbelse en katholieke verwijzingen. Dit zijn de namen (2012) gaat bijvoorbeeld over een uittocht door een woestijn, de titel bestaat zelfs uit de eerste woorden van het boek Exodus. En De heilige Rita (2017) draagt de naam van de beschermheilige van hopeloze gevallen, waarvan er een paar in het boek tot leven komen.
Wieringa groeide op met Bijbelse verhalen en vond ze al jong fascinerend. Zijn dochters (6 en 8 jaar) leest hij voor uit de kinderbijbel die vriend en dominicaan André Lascaris eens aan hen gaf. ‘Met name de verhalen van het Oude Testament hebben iets dat krachtig en gruwelijk is’, zegt hij. ‘In de tuin van de abdij van Oosterbeek staat een beeld van de heilige Robert van Molesme, hij heeft een opengeslagen Bijbel in de hand. Ik heb me wel eens afgevraagd op welke pagina bij mij de Bijbel open zou moeten liggen, als ik er dan toch eeuwig in zou moeten kijken.’
En?
‘Prediker’, zegt hij, en lacht. ‘Als je die leest is het of je een oude sikkeneurige vriend op bezoek hebt.’
Hoe kwam je in kloosters terecht?
‘Bij de trappistinnen kwam ik omdat ik het nodig had voor een plot. Ik trof daar het boekje aan van Thomas Merton over kloosters: Het stille leven. Een tijd later was ik samen met een vrouw die niet alleen kon zijn en altijd thuis was. Ik zocht een plek om te schrijven en ging naar de dominicanen in Huissen.
Die vluchthaven werd een geluksvondst, want alles wat ik zag paste wonderwel in de verbeelding van Joe Speedboot, waar ik toen aan werkte. De plattegrond van het stadje, de sfeer van het landschap, de sfeer van gekrenkte chauvinisme van mensen in een achtergebleven plaats… Alles wat ik tegenkwam was bruikbaar voor de verbeelding.
En ook leerde ik in dat klooster dominicaan André Lascaris kennen, nog zo’n geluksvondst. Hij liet me kennismaken met de begeertedriehoek en het werk van de Franse filosoof René Girard. Ik kreeg onderricht van hem over iets wat ik intuïtief al toepaste in mijn schrijven, maar waarvan ik me mentaal nog niet bewust was.’
Je legde hem ook je manuscripten voor.
‘Ik had hem zo graag ook De heilige Rita laten lezen, maar hij overleed plotseling, in juli 2017. André vlijde nooit en gaf kleine bijtende commentaren, die me vaak ook een beetje krenkten. “Wie gaat dit nou lezen”, zei hij bij Dit zijn de namen, “een boek met zulke religieuze thema’s?”’
Je houdt wel van oude sikkeneurige vrienden.
‘Ik vind dat grappig, ja. En ik weet dat de krenking die ik voel alleen maar optreedt als iemand het bij het rechte eind heeft. Anders glijdt de kritiek langs me af.’
Leef je ook mee in het ritme, als je in een klooster bent?
‘In het klooster doe ik niet met alle vieringen mee, maar toch een keer of drie per dag. Ik houd van stilte en van afgepast leven. Dat schept ruimte waarin het schrijven moet gebeuren. In mijn eentje is tijd één ongedifferentieerde brij. En ik geniet van de psalmen in de mooie, ouderwetse vertaling van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde. Weet je, ik zat in de jaren zeventig in Geesteren op een katholieke jongensschool, dat moet de laatste van Nederland geweest zijn. Daar zongen we die teksten al.’
Hij zwijgt, zoals hij vaak lang nadenkt voordat hij antwoord geeft. ‘Dominicanen zijn niet zo stil, maar in de zwijgende gemeenschappen vooral heb ik het idee dat ze mij die toewijding voorleven. Want het schrijven van een roman is echt monnikenwerk. Je kunt het niet met lauwe belangstelling doen, er is stilte en haast maniakale toewijding voor nodig. Thuis schrijf ik ook wel, maar dan sta ik om vijf uur op, dat is mijn heilige tijd. Zodra mijn dochters wakker zijn, is het gedaan.’
Was je in een andere tijd kloosterling geworden? Je hebt er aanleg voor.
‘Ik ga wel altijd met een gevoel van spijt weg. Maar om kloosterling te worden is er nog iets anders nodig, en dat is een innig contact met een opperwezen. Dat heb ik niet.’
Je bent niet gelovig, maar hebt wel waardering voor de christelijke traditie.
‘Het christendom is geen dwingend monotheïsme, het heeft een vergevende moeder, een woedende zoon, een onbewogen vader. Het heeft allerlei heiligen, malle vertakkingen, verhalen, gebruiken, symbolen, een infrastructuur… We zijn er helemaal door gevormd, alles in Europa is ervan doordesemd.
Ik vind het even dubbelzinnig als inspirerend, zowel de geschiedenis als het levende christendom, zoals dat vorm kreeg in iemand als André of in een moderne mysticus als Herman Finkers. Vroeger noemde ik mezelf een cultuurchristen, maar daar ben ik mee gestopt sinds Thierry Baudet zich ook zo noemt.’
Ben je er somber over dat het verdwijnt?
‘Het geloof in de apocalyps is een ouderdomsziekte. Elke generatie die ouder wordt moet leren omgaan met verlies. Ik kan hooguit onze kinderen verhalen vertellen, belangstelling bijbrengen. En we nemen ze mee Europa in, om te zien waar onze cultuur uit voortgekomen is. Je vormt geen Europeanen met een idee, wel door ze het te laten beleven.’
Je hebt in je boeken een haast christelijke waardering voor stumperds en mislukkelingen.
‘Dat is het spiegelbeeld van de perverse aandacht voor rijkdom en succes in onze cultuur. Voortdurend wordt het verhaal verteld dat als je daar niet in deelt, je je eigen mislukking hebt gecreëerd. Hier, ik zal je wat laten zien.’
Hij pakt zijn telefoon en toont een plaatje van drie covers van zomerse glossy’s, alle drie met een bekende Nederlander in lotuszit en met een stralende lach. Er staan teksten bij als ‘yogaretraite op Ibiza’, ‘de meest atletische yogahoudingen’ en ‘hippiestyle: losgaan in je kaftan met een gintonic van 20 euro’.
Wat stoort je zo?
‘De pose. Het narcisme. De suggestie van instantgeluk, van genot zonder offer. Het getuigt van een heel materialistische visie op geluk en daar is niets mis mee, maar yoga en meditatie gaan daar nou juist niet over. Dat zie ik ook in kloosters: dagelijks bidden en stil worden is ook dagelijks een kleine lijdensweg.’
Wat offer jij voor geluk?
‘Een roman is echt heel moeilijk om te maken. Je moet de goede toon vinden, de passende perspectieven en woorden voor je personages. Het vraagt afzondering, toewijding en vaak lukt het niet. Ik wil mijn lijden niet overdrijven, maar soms is het om wanhopig van te worden. Aan De heilige Rita begon ik in de koude winter van 2013, het boek verscheen in 2017, en zo dik is het niet.’
En dat levert geluk op?
‘Als het lukt, ja. Een vrij duurzaam geluk, omdat er iets ontstaat waarvan ik niet wist dat ik het in me had.’
En wat heeft dat met je voorliefde voor stumperds te maken?
‘Dat moet je ook weer niet overdrijven. Paul Krüzen, de hoofdpersoon van De heilige Rita, is op zijn manier heldhaftig. Hij heeft een vrij actieve omgang met zijn angsten, hij deinst er niet voor terug. Wat me zo ergert aan verhalen van succesvolle mensen is dat men doet alsof wij hen alleen maar hoeven te imiteren om te slagen. Maar succes is een uitzondering, de regel is dat we aan het klooien zijn.’
Is er iets dat eeuwig is?
‘Ach. Ik ben eerder bang voor dingen die niet veranderen dan voor dingen die verdwijnen. Hoewel ik wel een tijd gehoopt heb dat een roman eeuwigheidwaarde heeft. Daar ben ik wel eens somber over. Het belang van de roman in onze cultuur neemt snel af. Vooral omdat mensen dat voortdurend herhalen. En nou doe ik er nog aan mee ook.’
Komt er iets in de buurt van eeuwigheid?
‘Ik was eens een maand op de Engelse oostkust, waar ik werkte aan mijn boek Caesarion. Het was mistig, maar boven de mist was de zon al opgekomen. Ik zag hoe een leeuwerik recht omhoog vloog, door de mist heen. En pas toen hij in het licht was, uit mijn zicht, hoorde ik hem zingen.
Ken je de zang van een leeuwerik? Levendiger wordt het niet op aarde. En ik hoorde dat boven de wolken en schreef het op in mijn dagboek met precies de goede woorden. En toen ik dat eens herlas, gebeurde het opnieuw – de leeuwerik, de mist, het zingen. Daar heb ik een kinderlijk plezier in – en dichterbij de eeuwigheid kom ik niet.’
Dat is prachtig en poëtisch. Maar als dat alles is kun je ook somber worden.
‘Ik begrijp depressieve auteurs als Michel Houellebecq en Emil Cioran heel goed, ik lees ze instemmend maar grinnikend. Ik heb geloof ik een diepe levenslust in me waardoor ik meestal gelukkig gestemd ben.
We zijn hier maar een afgemeten tijd. Ik heb mezelf opgelegd om de tijd die ik heb een beetje nuttig en gelukkig door te komen. Begrippen als eeuwigheid en zinloosheid zijn me te groot. Ik hoef alleen maar iets te maken waar ik in opga of misschien zelfs mee samenval.’
Weer dat zwijgen. Dan zegt hij: ‘Alles gutst en barst van het leven. Het hoogst haalbare is dat we daar kleine ordeningen in aanbrengen. Een roman is een ordening, of een poging daartoe. En zo’n ordening zorgt voor levensvreugde.’