Compliance alleen is niet genoeg om de financiële sector op koers te krijgen en te houden. Financiële professionals moeten ook weten wie of wat ze dienen, én een gezamenlijke praktijk ontwikkelen om dat in te oefenen. Dat betoogt Arjan Broers, schrijver van Geld & Goed, in dit essay over regels en ruimte.
Verschenen in vakblad De Compliance Officer, december 2014
Er was eens een intelligente Spanjaard die een nieuwe organisatie oprichtte. Het was een gat in de markt. Hij begon met zestien mensen in een Franse stad, voor het einde van de eeuw waren er in heel Europa zo’n 30.000 mensen betrokken geraakt, onder wie de wizzkids van zijn tijd. Aan het begin van de wetgeving van de organisatie schreef hij: ‘Deze regel is bedoeld om jou vrij te maken’. En iets verderop: ‘Voor elk van deze regels kan dispensatie worden gegeven, als het in het belang is van onze missie’.
De Spanjaard heette Domingo de Guzman, het jaar was 1216, de organisatie was de Orde der Predikers, beter bekend als de dominicanen, een katholieke religieuze orde.
Als ik over compliance lees, moet ik steeds aan deze regels van Dominicus denken. Want we hebben het doorgaans over regelgeving in de financiële sector omdat er van alles fout gaat of fout is gegaan. De regels zijn bedoeld om ontsporingen te voorkomen, controle te organiseren, verantwoording af te leggen.
Dat is heel begrijpelijk, maar het is niet genoeg. En omdat we dat niet snappen, maken we de regelgeving steeds verfijnder, complexer. Het vergt almaar meer studie om de wet- en regelgeving te begrijpen en toe te kunnen passen. Het wordt een wereld op zich. Een vak op zich.
In deze bijdrage betoog ik dat het niet mogelijk én niet verstandig is om eindeloos door te gaan met het dichten van de mazen in de wet. Wat we nodig hebben is een positieve gerichtheid van de regels, ook voor deze sector, en een gezamenlijke praktijk om daar aandacht aan te geven.
Welk doel dient de financiële sector? Welk doel dienen de regels die we opstellen en handhaven? Het stellen van zulke vragen hoort, vind ik, tot de kern van het werk van de compliance officer.
Het geven van antwoorden hoort bij het werk van alle mensen die in de sector werken. Want als er geen centrum is, als professionals niet weten wat er dienstverlenend is aan hun werk, dan staat alleen de groei en de winst van de eigen organisatie centraal, en loopt het mis. Het is mijn vaste overtuiging dat we daarin kunnen leren van hoe kleine idealistische organisaties te werk gaan.
Over Geld en Goed
Een paar jaar geleden ben ik me als journalist gaan verdiepen in de financiële sector. Dat was in eerste instantie onwennig: het is een onderwerp voor economen, niet voor theologen. En zo dachten velen, onder de indruk van de wiskundige complexiteit van veel financiële modellen. De financiële crisis van 2008 maakte echter duidelijk dat het zeer gevaarlijk is als alleen mensen met een gelijksoortige blik op de wereld zich bemoeien met deze sector, die zo vitaal is voor het functioneren van de samenleving.
Uitgangspunt voor de studie, die uitmondde in het boek Geld en Goed. Lessen voor welwillende kapitalisten, was verbazing en nieuwsgierigheid. Ik was verbaasd, om niet te zeggen verbijsterd, dat de financiële sector zodanig het zicht was kwijtgeraakt op alle waarden, behalve die van de winst, dat er miljarden publiek geld nodig waren om totale chaos af te wenden.
En ik was nieuwsgierig of het anders kon. De publieke verontwaardiging over het gedrag van banken en bankiers wijst immers ook op een breed levend idee van hoe het wel moet. In de theologie heet dat een contrastervaring: je voelt aan alles dat iets niet deugt, dat kan alleen maar als er een idee in je leeft van wat wel deugt.
Eigenlijk zou dat na verontwaardiging en kritiek onderzocht moeten worden. Helaas laten we het in Nederland vaak bij de eerste helft van de contrastervaring: we bekritiseren en mopperen, zonder het te hebben over wat wel deugt en hoe dat vorm te geven.
Precies in die periode maakte ik kennis met Oikocredit, een kleine internationale financiële instelling die wel op koers was gebleven. Wat deze casus zo interessant maakte, is dat Oikocredit zo anders is dan de veel grotere financiële broeders en zusters, die constant onder vuur lagen, door de staat gered moesten worden of geplaagd werden door schandalen. Oikocredit doet namelijk zaken met armen, deels in kwetsbare valuta en vaak in moeilijke gebieden, keert een constant (en constant laag) rendement uit aan inleggers. En de organisatie groeit: sinds de kredietcrisis van 2007 was de balans verdubbeld, naar zo’n 800 miljoen euro in 2013.
In Geld en Goed spreek ik economen, ethici, filosofen en een theoloog over de vraag wat er nu eigenlijk misging in de financiële sector. En vervolgens onderzoek ik het verhaal en de bedrijfsvoering van Oikocredit. Aan het einde formuleer ik een aantal lessen die mensen in de financiële sector kunnen leren van Oikocredit. Het zijn positieve, richtinggevende lessen, eerder do’s dan don’ts. Van de laatste soort hebben we er al genoeg, is mijn overtuiging. Want regels bouwen geen stabiele, vitale organisaties, net zo min als alleen botten een mens bepalen. Daar is vlees en bloed voor nodig: door waarden gedreven betrokkenen: professionals, partners, klanten, aandeelhouders.
Lessen voor welwillende kapitalisten
Banken zijn gefixeerd op zekerheid. Ze geven pas krediet als er een onderpand is. Een van de redenen voor de crisis is dan ook dat banken meenden alles te kunnen doen, omdat ze hun risico’s hadden wegverzekerd.
Een eerste les van Oikocredit is dat er ook zoiets bestaat als een immaterieel onderpand: vertrouwen. De crisis liet ons zien dat dat de basis van het financiële systeem is. Immers: toen in november 2008 een complete stagnatie dreigde, werd dat uitgelegd met één zin: ‘Er is geen vertrouwen meer in het systeem’.
Oikocredit laat zien dat je op vertrouwen kunt bouwen. ‘Het volstrekte wonder van Oikocredit’, noemt voormalig ING-topman en ex-Oikocredit-directeur Gert van Maanen het in mijn boek: 95 tot 98% van de klanten van de bank (20% landbouwcoöperaties en 80% microfinancieringsinstellingen) betaalt de leningen terug. Let wel: dit zijn mensen die geen enkel materieel onderpand hebben.
Mensen (de eerlijkheid gebiedt te zeggen: 80% van de klanten is vrouw…) doen dat omdat er een relatie is met de geldschieter, zo is een tweede les. Oikocredit stelt zich op als partner. De organisatie investeert in lokaal personeel en vertelt waar het geld vandaan komt, waar het eerder heeft gewerkt en waar het daarna uitgeleend wordt. Investeren in relaties is kostbaar, er is niet zomaar een gedeeld verhaal. Maar deze relaties blijken stabieler en duurzamer dan haastige efficiënte klantrelaties op afstand.
Oikocredit keert slechts twee procent rendement uit, maar maakt daarbij steeds duidelijk dat er ook andere winst wordt behaald: vrouwen die uit de ergste armoede komen, kinderen die naar school kunnen, duurzamere bedrijfsvoering. Ook daarin wordt dus geïnvesteerd in het opbouwen van partnerschap, nu met de geldschieters in vooral westerse landen (voor 80% particulieren via supportverenigingen, voor 20% kerkelijke instellingen).
Een derde les van Oikocredit is dat een organisatie idealisten én pragmatici nodig heeft, en dat die een verstandshuwelijk moeten sluiten. In de samenleving hadden tot de jaren zeventig idealisten het voor het zeggen, daarna namen de managers het roer over. Bij Oikocredit zijn de managers pas in de jaren negentig binnengekomen en zijn de idealisten als aandeelhouders blijven zitten. De successen kwamen pas toen deze twee groepen samen het beleid bepaalden – en elkaar verdroegen. Juist het voortdurende praten en ook steggelen gesprek over doel en aanpak bleek een belangrijke voorwaarde voor de stabiele groei.
Een verstandshuwelijk betekent dat de partners niet noodzakelijk houden van elkaar, maar in eerste instantie van een idee of een belang, dat je allebei dient. Voor een financiële instelling kan dat bijvoorbeeld het inzicht zijn dat de organisatie wel vaart als het de klant goed gaat (en niet andersom).
Over regels die vrij maken
Toen ik aan dit artikel werkte, zocht ik opnieuw contact met Oikocredit. Ik wilde weten hoe zij met compliance omgaan. Maar waar ik eerder bereidwilligheid ondervond om te vertellen over het zoeken, vallen en weer opstaan van deze organisatie, bleef de deur nu dicht. De afstemming van de bedrijfsvoering op wet- en regelgeving in verschillende landen is momenteel te complex en, blijkbaar, te gevoelig.
Ik vind dat exemplarisch voor de moeite die we in onze samenleving hebben met wet- en regelgeving, in allerlei sectoren. Iedereen snapt dat er grenzen nodig zijn en een vorm van toezicht en verantwoording, of het nu om onderwijs, zorg, maatschappelijk werk, volkshuisvesting of financiële dienstverlening gaat. En tegelijk hebben velen last van scheefgroei: de wet- en regelgeving vraagt zoveel tijd en aandacht, dat het ten koste gaat van het eigenlijke werk en daarnaast een sfeer van wantrouwen en onvrijheid schept.
De vraag is dan ook niet hoe we minder regels krijgen (van dat voornemen komt vaak maar bitter weinig terecht), maar hoe onze regels ons vrij kunnen maken om de missie van onze organisaties te dienen.
Uit het voorbeeld van de regel van Dominicus, die een bijna acht eeuwen oude multinational stichtte, kunnen we minstens drie inzichten halen die ons nu op een ander spoor kunnen zetten. De eerste is: er is een missie nodig om de professionele vrijheid te richten. De tweede: er moet altijd dispensatie mogelijk zijn, op grond van die missie. De derde is: de missie moet voortdurend ter sprake gebracht en onderhouden worden.
Wie of wat dien je?
De ontsporingen in de financiële sector staan niet op zichzelf. De recentelijk gepubliceerde uitkomsten van de parlementaire enquête naar woningcorporaties leveren een vergelijkbaar beeld op van complete organisaties die denken dat hun werk draait om financiële winst, aanzien en prestigieuze projecten. Om zichzelf, dus eigenlijk. Professionele vrijheid is alleen vruchtbaar als de professional weet wie of wat hij uiteindelijk dient, in welk maatschappelijk weefsel hij of zij een rol vervult.
Dispensatie moet altijd mogelijk zijn
Regels zijn regels, wordt vaak gezegd tegen sjoemelaars. Maar ook regels dienen iets of iemand. Het is vreemd dat heel ongelijksoortige organisaties in een sector aan dezelfde regels moeten voldoen, zonder enige aandacht voor het nut ervan. Op die manier worden juist kleine, waardegedreven organisaties als Oikocredit platgedrukt onder het gewicht van regels die bedacht zijn om nieuwe misstappen van veel grotere organisaties te voorkomen. Het zou dan ook rationeel zijn als organisaties die bewezen hebben welwillend te zijn dispensatie krijgen voor regels die de bedrijfsvoering hinderen.
Missie vraagt onderhoud
Tenslotte het spannendste deel van mijn betoog: er is een gezamenlijke praktijk nodig om met regelmaat aandacht te besteden aan de inoefening van de missie. Doorgaans schuiven we het morele bewustzijn geheel en al naar de individuele professional. Daarmee overvragen we het individu en ondervragen we het systeem van de organisatie, is mijn vaste overtuiging. Professionals kunnen niet ieder voor zich hun ethiek op peil houden en organisaties kunnen zich niet beperken tot een mission statement of mooie marketingtaal aan de ene, en strenge regels aan de andere kant.
Hoe die gezamenlijke praktijk vorm te geven? Dat moeten we nog uitvinden. De volgelingen van Dominicus doen dat door twee keer per dag samen te bidden, te zingen en te zwijgen. Dat zie ik compliance officers niet organiseren…
Wat we wel weten is dat er al een gezamenlijke praktijk van de inoefening van waarden heeft bestaan: de cultuur waarin de misstanden in de financiële sector ontstonden. Want behalve bankiers hebben miljoenen mensen geloofd in de zegeningen van de markt en het gezonde eigenbelang. Dat ‘geloof’ is ingeoefend door, bijvoorbeeld, targets te stellen, individuele bonussen uit te keren, en voortdurend de waarden te bezingen van hoge posities, dikke salarissen en dure spullen.
Wat geld betekent
Het drama van de financiële crisis is ten diepste dat geld een doel op zich is geworden, terwijl het bedacht is als een middel. Geld verbindt en is letterlijk relatief – of zou dat moeten zijn. Geld staat voor de fundamentele onderlinge afhankelijkheid van alle onderdelen van het wonder dat wij leven noemen. We staan pas aan het begin van het ontdekken van wat dat betekent, ook voor de manier waarop we organiseren en controleren.
Arjan Broers, Geld en Goed. Lessen voor welwillende kapitalisten. Skandalon Uitgeverij