Twee jaar geleden nam hij afscheid van de lange tournees, de grote bands, het spelen van de oude hits. ‘Die heb ik nu wel voldoende eer bewezen’, zegt hij. Maar Boudewijn de Groot blijft een man die graag mooie liedjes maakt, in eerste instantie voor zichzelf.
Gepubliceerd in Nestor, juni 2015
Aan de nieuwe cd Achter Glas is vele jaren gewerkt. Het is een intieme plaat, over dingen die dichtbij lijken, maar het niet zijn. Het gaat vooral over de emoties bij wat voorbij is: ouders, een geliefde van weleer, een hondje dat sterft, en zijn eigen metamorfose verlegen knaap naar man van muziek. ‘Het lijkt allemaal binnen handbereik, maar het is al verdwenen’, zegt Boudewijn de Groot. ‘Behalve de emoties.’
Twee jaar geleden hield je een grote afscheidstournee…
‘De titel van die tournee was Vaarwel, misschien tot ziens. Ik stopte toen niet met muziek maken, maar het was wel een afscheid. Van de lange tournees, de bands met grote bezettingen en de oude hits. Mensen willen altijd de oude hits horen, maar daar ben ik nu mee gestopt. Die liedjes heb ik nu wel voldoende eer bewezen, en het publiek ook.’
Was het ook een afscheid van Lennaert Nijgh?
‘Dat ook. Lennaert is al twaalf jaar dood. Toen hij er nog was, deed ik minder moeite om zelf te schrijven. Daarna kwamen er nog jarenlang flarden tekst uit zijn nalatenschap. Ik moest – denk ik – zeker weten dat er van hem niks meer kwam, voordat ik echt zelf durfde te gaan schrijven. En toen bleek dat het lukt, als ik er echt voor ga zitten. Zo ontstond Achter Glas.’
Het gaat alleen een beetje langzaam…
‘Ja nou! Het lied Anamorfose, over mijn vader, daar heb ik twee jaar over gedaan. Dat was vroeger echt anders. Lennaert had een heel eigen manier van schrijven en schaven aan een tekst. Als hij klaar was, had ik er vaak in een half uur de muziek bij. Maar als ik alleen werk, heb ik meer tijd nodig. Ik ben best een twijfelaar, ik heb echt een klankbord nodig.’
Je schrijft dat de muziek rijker werd dan je oorspronkelijk wilde.
‘Ik wilde het heel sober houden: zang en snaren, maar het liep anders. Ik schreef de muziek op gitaar en piano, dus dat waren al twee instrumenten. Producer Jean Blaute had heel goede ideeën – doe daar wat strijkers bij, zullen we hier een hammondorgel bij doen? – en ik heb er gewoon veel plezier in om met andere muzikanten samen te werken. En als je dan bijvoorbeeld een man als George Kooijmans van de Golden Earring aan een nummer laat meedoen, dan brengt dat een eigen dynamiek met zich mee.’
Je hoeft niet zo nodig de baas te zijn?
‘Ik neem al die invloeden op, maar ik neem wel de laatste beslissingen. Het blijft mijn muziek, maar ik hoef niet zo nodig vooraan te staan. Ook letterlijk op een podium niet. Vooraan staan vind ik fysiek geen prettige plek. Ik ben liever deel van het geheel van een band: dat je elkaar ziet en samen speelt en kunt improviseren.’
Je ego kan daar tegen, ook al kreeg het veel prijzen en roem?
Lachend: ‘Het gaat best zonder egogedoe. Ik ben van nature een bescheiden mens. Ik heb moeten leren dat je een zekere arrogantie nodig hebt om iets te kunnen maken. Je moet durven zeggen dat je goed bent, anders wordt het niks.’
Waar ben jij goed in?
‘Ik vind dat ik mooie liedjes schrijf. En ik vind dat ik inmiddels erg goed een liedje kan zingen. Als ik oude platen terugluister denk ik vaak: het zijn mooie liedjes, maar het had beter gezongen kunnen worden. Ik ben technisch beter geworden, durf meer te spelen met timing en interpretatie. Vroeger zong ik het steeds opnieuw zoals de eerste keer, ik zong ook veel vlakker dan nu.’
Wanneer is dat veranderd?
‘Toen ik in 1991 een rol aannam in de musical Tsjechov. Daar moest ik zingen zonder gitaar en microfoon, en over het toneel bewegen. Daar leerde ik een lied echt te interpreteren, te verbinden met mijn gevoelens.’
Maar toen zong je al een kwart eeuw!
Boudewijn grinnikt. ‘Ik zei al: ik ben een beetje traag… Altijd geweest hoor, ik heb denk ik tot mijn achttiende buiten gespeeld. Nou ja, dat is een beetje overdreven. Maar toch minstens tot mijn zeventiende… Ja echt! Kinderdingen, verstoppertje en zo, daar hield ik van.’
Waarom nam je destijds die rol aan?
‘Ik had geld nodig. En ik vond het een mooie musical, met sterke liedjes van Robert Long. En de regisseur daagde me uit… Ik vond het eerst doodeng, maar het viel reuze mee. Zo ontdekte ik dat ik niet bang hoefde te zijn. Ja, zo ontstaat vrijheid hè?’
Hoe ervaar je het ouder worden?
‘Ik zie het als iets wat nog gaat komen. Misschien door dat trage van mij: ik heb het gevoel dat ik 156 word of zo… Dat is onzin, dat weet ik ook wel. Als ik ga rekenen dan ben ik zeventig en weet ik dat ik niet zo gek lang meer heb. Maar zo voelt het niet.
De clichédingen zijn er wel hoor: de grijze haren, het lijf wat strammer, maar verder? Ik voel me niet wezenlijk anders dan toen ik nog graag verstoppertje speelde. Ik ben er eigenlijk wel benieuwd naar, hoe dat is: oud zijn.’
Een jongere generatie muzikanten omarmde je muziek. Dat verandert toch je status?
‘Status is iets wat andere mensen je geven, dat zal allemaal wel. Ik vind het fantastisch als jonge artiesten zeggen geïnspireerd te zijn door mijn liedjes, daar ben ik ijdel genoeg voor. Ik ben op mijn beurt ook geïnspireerd door anderen.
Ik heb het liever over positie dan over status. Mijn positie is dat ik, op een klein uitstapje na, altijd Nederlandstalig heb gezongen, en dat ik heb bewezen dat onze taal zich daarvoor leent.’
Durf je daar trots op te zijn?
‘Ja. En dan zeg jij natuurlijk: dat is wat status is.’
Nee. Dan zeg ik: jij bent de wegbereider van de Nederlandstalige pop.
‘Een wegbereider, tja… Ik heb me wel eens afgevraagd: als Lennaert er niet was geweest, was ik dan ergens gekomen? En als ik zijn teksten niet op muziek had gezet, was het betere Nederlandstalige lied dan doorgebroken? Wie bereidde de weg voor wie? En was zonder ons Doe Maar er geweest, of het Goede Doel?
Uiteindelijk zijn wij gebleken wegbereiders te zijn – maar we hebben gewoon gedaan wat wij hebben gedaan.’
Op je nieuwe plaat neem je jezelf op de hak, bijvoorbeeld als protestzanger…
‘Ik zing : “Ik wierp de laatste steen, terwijl de muur al was geslecht”. Zo was het. Ik deed wel mee met de provo’s en heb protestliedjes gezongen, maar ik stond niet op de barricades en was geen wereldhervormer.’
Wat heb je nu nog op je verlanglijstje staan?
‘Ik zou nog wel eens iets anders willen schrijven dan een lied: een boek of een toneelstuk bijvoorbeeld. Soms, als ik iets goeds lees of zie, dan ziet het er zo gemakkelijk uit… Ik wil nog wel eens voor die witte muur gaan zitten om dat te proberen.’
Ga je nog het land in om je muziek te spelen?
‘Voorlopig niet. Ik ben geen theaterdier. Het leukste voor mij is toch om een liedje te maken. Het is een van de zegeningen van deze tijd dat je dat thuis helemaal kunt doen: schrijven, opnemen, inzingen… Het klinkt gek, maar dan is het voor mij eigenlijk klaar. ’
En het contact met publiek?
‘Ik vind het leuk om mijn muziek aan anderen te laten horen, en ik ben blij als mensen er iets moois uithalen of er zelfs iets aan hebben. Maar ik hoef er niet zo nodig bij te zijn, als ze volschieten of vrolijk worden. Het kan best per plaat.’
Je bent dus je eigen publiek.
‘Ja. Weet je, als een liedje echt gelukt is en ik zit te luisteren… dan kan ik heel narcistisch blij worden: wow! Dat is echt een sensatie: iets maken wat lukt. En dan krijg ik zin om een nieuw liedje te maken.’
Op weg naar het perfecte lied?
‘Perfectie is niet interessant. Als je dat bereikt hebt, kun je wel ophouden. Het leukste is toch dat er altijd weer nieuwe liedjes kunnen komen, die herkenbare emoties anders bezingen.’
*
Boudewijn de Groot (Batavia, 20 mei 1944), brak in 1965 door met Een meisje van zestien, een cover van een Franse chanson. Samen met tekstschrijver en jeugdvriend Lennaert Nijgh maakte hij hits als Welterusten Meneer de President, Voor de overlevenden, Testament en Het Land van Maas en Waal en Avond. Hij ontving daarvoor talloze onderscheidingen. Hij ontpopte zich ook als producer, musicalzanger, vertaler en acteur. Zijn zoons Marcel en Jim de Groot maken beiden carrière als muzikant. Achter Glas is zijn eerste album sinds 2007.