Ter herinnering aan Dick Bruna (1927-2017)
Een bofferd, vindt hij zichzelf. Dick Bruna (83) is een van de succesvolste Nederlandse kunstenaars ooit, maar dat interesseert hem niet. Gedisciplineerd en in het verborgene werkt hij nog elke dag aan nieuwe boekjes, voor zijn eigen plezier. ‘Ik heb het gevoel dat ik altijd een jaar of vier ben gebleven.’
‘Ik ben een bloedserieus mens hoor’, zegt hij halverwege het gesprek in zijn eenvoudige, keurig opgeruimde zolderstudio in de Utrechtse binnenstad. Even zijn de pretlichtjes verdwenen uit zijn ogen, even is de guitig krullende snor wat naar beneden gezakt. ‘Ik hoor wel eens: erg vrolijk ben je niet. Vroeger ging ik met mijn vrouw nog wel eens naar een Boekenbal, maar dan stond ik een kwartier later weer buiten. Niets voor mij.’
De wereld van Dick Bruna is haast zo eenvoudig als zijn tekenstijl, die door de hele wereld door kinderen onmiddellijk wordt herkend en begrepen. In zijn ontwerpen van affiches en de meer dan 120 boekjes van nijntje en haar vriendjes zoekt hij naar de essentie: de simpelste lijnen.
Eenvoudig is het niet: soms zijn er tientallen pogingen nodig om één tekening precies goed te krijgen. ‘Ik ben met het ouder worden alleen maar strenger geworden’, zegt hij. ‘Er gaat hier niets uit waar ik niet honderd procent tevreden over ben.’
Om een uur of vijf in de morgen staat Bruna op, in het Utrechtse huis waar hij al decennia woont. Hij doet de afwas – ‘Dat vind ik lekker, met mijn handen in het warme water’ – en perst een sinaasappel voor zijn vrouw Irene, en een grapefruit voor zichzelf.
Voor zijn vrouw, die dan nog slaapt, maakt hij dan een tekeningetje op een vierkant blaadje. ‘Iets simpels, over de dag van gisteren of die van vandaag. Het blaadje was eigenlijk bedoeld om het glas af te dekken voor fruitvliegjes, maar het is een gewoonte geworden.’
Vroeg in de ochtend stapt Bruna op zijn fiets en rijdt naar de binnenstad van ‘zijn’ Utrecht, de stad waar hij bij leven al een eigen museum heeft. Onderweg stopt hij voor een kop koffie die dan al klaarstaat bij zijn vaste café. Daar leest hij de krant. Soms gaat hij er op de foto met Japanse toeristen, die over zijn routine hebben gelezen. In Japan worden de simpele lijnen van zijn werk buitengewoon gewaardeerd. Mercis, het bedrijf dat Bruna’s werk beheert en over de verspreiding ervan waakt, heeft er zelfs een eigen vestiging.
‘Ik ben hier elke dag’, wijst hij in het rond, ‘Vaak ook op zondag. Als ik knorrig word geeft mijn vrouw me wel eens een zetje. “Ga maar even naar je studio”, zegt ze dan.’
Waar heeft u zo’n plezier in?
‘Ik ben altijd met verhaaltjes bezig in mijn hoofd, ook als ik door de stad fiets. Ik vind het werk zelf zo prettig: het werken met lijnen, kleuren, papier, penselen en verf. Het is altijd een hobby van me geweest, van kleins af aan. Ik voel me bevoorrecht dat het mijn hele leven is doorgegaan.’
Het lijkt zo simpel wat u doet. Herkent u namaak?
‘Onmiddellijk. On-mid-del-lijk. Ik zie meteen of het mijn bibber heeft in de lijnen, en of de oogjes, het mondje of de oortjes goed staan om de emotie uit te drukken die ik bedoelde.’
Bent u beter geworden met de jaren?
‘Ik heb wel meer techniek gekregen. Vroeger dacht ik: als je ouder wordt kun je beter zien of het goed is of niet. Maar dat kun je vergeten. Het is eerder moeilijker geworden. Al was het alleen maar omdat ik al zoveel gemaakt heb. Als mijn vrouw komt om een nieuw boekje te bekijken – zij is de eerste die het mag zien en haar oordeel telt – dan leg ik het hier op tafel en ga ik koffie zetten, omdat ik zo zenuwachtig ben.’
U kunt het ook nog steeds?
‘Ik voel me heel goed. Het lopen gaat wat moeilijker, maar dat geeft niet, want meestal fiets ik of zit ik. Ik voel ook nog niets aan mijn handen van het ouder worden.’
U bent een geslaagd man. U moet multimiljonair zijn.
‘Ja, dat weet ik zelf eigenlijk niet. We kunnen er goed van leven, maar we hebben niet zoveel nodig.’
Heeft u nooit in de verleiding gestaan om op uw lauweren te rusten? Een groot jacht te kopen? Of op de rode loper te staan en u te laten fêteren?
‘Een jacht?’ Bruna kijkt een beetje verbaasd bij het idee. ‘Wat moet ik met een jacht? Nee, dat soort dingen heeft me nooit geïnteresseerd. En ik houd ook niet van massa’s mensen. Ik word vaak uitgenodigd, maar ik ben altijd blij als ik ergens niet naar toe hoef.’
Toch heeft u prijzen gekregen voor uw werk, en hangen er hier tekeningen en cadeautjes vanuit de hele wereld.
‘Dat is iets anders, dat is erkenning voor mijn werk. Ik schrijf ook altijd terug, zeker naar kinderen.’
Heeft uw werk zich ontwikkeld in de loop der jaren?
‘Nijntje is wel anders geworden, menselijker. Dat zag ik pas toen er in de jaren negentig een tentoonstelling was georganiseerd in Arnhem. Nijntje heeft een donker vriendinnetje gekregen. En ze heeft ook moeilijker dingen meegemaakt, zoals de dood van haar oma (lieve oma pluis, 1996). Dat kwam omdat ik zelf op de leeftijd kwam dat er mensen in mijn omgeving stierven.
Ik heb er heel lang over gedaan, ik wilde het hele proces weergeven zoals een kind dat ziet. En aan het einde gaat Nijntje naar het graf en zet ze er plantjes neer. Dan is er toch een soort contact met oma. Dat heb ik zelf ook. Soms ga ik naar het graf van mijn moeder in Bilthoven, om te zien of het er een beetje netjes bij ligt. Dan voel ik dat ook. “Wat hebben we het toch leuk gehad”, zeg ik dan, “en wat ben je toch een mooi mens geweest”.’
U hebt talent voor dankbaarheid, maar de dood is toch ook dramatisch?
‘Dat is het ook, maar ik heb dat van mijn moeder gekregen. Tot vlak voor haar dood kon ze genieten. Als ik kwam zorgde dat ze er iets lekkers op tafel stond en dan kletsten we, dan was het gezellig. Mijn vader was meer een zakenman. Ik ben blij dat alle drie onze kinderen verder zijn gegaan in de kunst, en niet in de zakenwereld.’
Je leeft meer als je iets maakt dan als je in zaken bent?
‘Dat denk ik wel. Mijn broer is in zaken geweest. Hij heeft het goed gedaan en heeft een goed leven gehad, maar als we elkaar zien, zijn we vrij snel uitgepraat. Het is een andere wereld.’
Heeft u zich nooit op een andere stijl willen richten, zoals uw voorbeelden Van Gogh en Matisse deden? Die papiertjes die u voor uw vrouw tekent bijvoorbeeld, gebruikt u daar andere technieken?
‘Daar teken ik anders, ja, heel verschillend, maar ook eenvoudig. Er is wel eens aan me gevraagd om die briefjes uit te geven, maar dat wil ik niet. Dat wil mijn vrouw ook niet. Zij heeft ze allemaal bewaard. Hier in mijn studio werk ik zoals ik altijd werk.’
Heeft ze eigenlijk geboft met u?
Ernstig: ‘Nou, we hebben het heel goed samen, altijd gehad ook, maar ik weet niet of ik zo gemakkelijk ben. Dat voorbeeld van dat Boekenbal waar ik na een kwartier al buiten stond: zo verpestte ik het voor haar ook. Ze zei wel eens: je bent getrouwd met je werk, we zien je te weinig. Ik heb wel tegengesputterd, maar ze kon best eens gelijk hebben.’
Hoe kijkt u naar de toekomst?
‘Ik ga gewoon door, zo lang als het kan. De verhaaltjes komen, ik blijf ermee bezig, met de tekeningen en de teksten. ’s Ochtends als ik wakker word denk ik vaak al: wat zal ik vandaag eens maken? Of dan fiets ik door de stad en zie ik kinderfietsen met van die vlaggetjes erboven. Zo’n vorm vind ik leuk, en dan ga ik zoeken wat ik ermee kan doen.’
De kinderen die in 1953 ‘De appel’ lazen, leven in een andere wereld dan de kinderen van nu. Bent u daarmee bezig?
‘Wij wonen tegenover een school, en als ik ’s middags weer thuis ben zit ik vaak te kijken hoe de kinderen spelen, lachen, pesten. Daar heb ik veel van opgestoken, net als van onze kinderen en kleinkinderen. Maar het is niet wezenlijk anders, kinderen zijn gewoon zichzelf. Ouders doen meestal heel beleefd, maar kinderen zeggen “Ha Dick!”, en: “Die tekening, daar vin’k niks aan”. Ik neem dat ook altijd heel serieus.’
U voelt ze aan.
Bruna glimlacht. ‘Ik kan het niet goed uitleggen, maar ik heb altijd het gevoel gehad dat ik zelf een jaar of vier ben gebleven. ‘