Een dier ontmoeten is jezelf tegenkomen, vindt bioloog en schrijver Midas Dekkers. Maar in de Nederlandse literatuur komen nauwelijks dieren voor, zo signaleert hij in het Boekenweekessay Piep, net zo min als in onze verbeelding. ‘We zien dieren alleen als soort, niet als individuen met gevoelens.’
In de ruime werkkamer van Midas Dekkers domineren boeken en vitrines met schedels en opgezette vogels. Er staan een paar schrijfmachines, die zo te zien nog gebruikt worden ook. Een ‘e-mailmachine’, zoals de eigenwijste bioloog van Nederland het noemt, ontbreekt. ‘Ik had best in de negentiende eeuw willen leven’, erkent hij, ‘als ze toen tenminste wat betere tandartsen hadden gehad’.
Dan had hij ook mooi zijn held in levende lijve kunnen ontmoeten: Charles Darwin, de grondlegger van de evolutietheorie. In 2009 wordt zijn tweehonderdste geboortedag uitgebreid gevierd. ‘Darwins ideeën sijpelen maar langzaam door’, zegt Midas Dekkers. ‘Er wordt nog veel met de botte bijl van Freud gehakt, alsof we ons gedrag beter snappen door naar onze ouders en onze jeugd te kijken. Terwijl al lang duidelijk is dat we daarvoor naar de dierentuin moeten.’
In de Nederlandse literatuur komt nauwelijks een dier voor, constateert Dekkers in zijn Boekenweekessay Piep. ‘Je komt bijna alleen maar dieren tegen in kinderboeken of kookboeken. Dat is toch merkwaardig: literatuur lees je om je in anderen te verplaatsen, maar over de gevoelens van dieren wordt nauwelijks gesproken.’
Haalt u dieren zo niet erg dichtbij?
‘Meestal zien we dieren alleen als soort. Zoals biologen door het bos lopen en zeggen: “Kijk, de gekraagde roodstaart”. Of “Is dat niet de middelste bonte specht?” Alsof diersoorten uit anonymi bestaan, zoals we vroeger dachten dat alle Chinezen hetzelfde zijn. Maar iedereen die drie poezen in huis heeft, weet dat de ene poes de ander niet is. Je hebt chagrijnige poezen, vrolijke poezen, bezige poezen, poezen die hun bed niet uit kunnen komen…’
Ga je een dier dan niet erg vermenselijken?
‘We moeten wel. Het draait in de wereld om de vraag: wie ben ik? Dat onderzoeken we, voortdurend en van kleins af aan, door onszelf met anderen te vergelijken. Door de verschillen zien we wat eigen is aan ons en aan de ander. Daarom lezen we ook romans: om door de ogen van een ander naar de wereld te kijken.
We beginnen bij mensen die op ons lijken, gaandeweg kunnen we grotere verschillen aan. En wat is er anderser dan een dier? Volgens mij is dat de ultieme vraag in de biologie: je wandelt buiten en ziet een koe. Je loopt naar het hek, die koe loopt ook naar het hek, en dan sta je daar. Je kijkt elkaar diep in de ogen. En dan komen de vragen: wat denkt de koe? Hoe is het om koe te zijn? Weet de koe dat ze een staart heeft? Kent ze weemoed? Gelooft ze in God?’
Ik heb wel eens een struisvogel diep aangekeken, maar ik zag domheid en leegte.
‘Dat komt ten eerste omdat bij de meeste dieren de ogen opzij staan, dan kun je elkaar niet goed aankijken. De dieren waar wij het meeste mee hebben, hebben hun ogen wel vooraan zoals wij: roofdieren als poezen en honden, en apen. Ten tweede zien wij ogen als de spiegels van de ziel. We denken dat we, als we elkaar maar goed aankijken, wel een idee krijgen van hoe het daar binnen is. Maar zo werkt het bij dieren niet. Je moet een andere manier vinden om in ze door te dringen. Biologen grijpen dan al snel naar een mes, maar dat helpt natuurlijk ook niks. Al snijd je het beest in nog zoveel plakjes, de ziel kom je niet tegen.
De wetenschap faalt dus, net als de psychologie. Het enige dat overblijft is de verbeelding, de kunst. Voor de ultieme vraag moeten we er kunstenaars bij halen: tekenaar Peter Vos weet hoe een mus in elkaar zit. Schrijfster Charlotte Mutsaerts weet hoe een dier voelt, en vooral Anton Koolhaas, mijn favoriet. Hij kon zo aandachtig naar dieren kijken en zich zo goed inleven, dat hij zelfs geloofwaardige dialogen tussen dieren heeft geschreven.’
In onze christelijke cultuur is altijd benadrukt dat dieren van een andere orde zijn dan mensen. Zij zijn geschapen naar hun soort, zegt de Bijbel, en wij naar het beeld van God. We konden over de dieren heersen. Maar u bent nieuwsgierig naar een dier als naar een ander, naar een individu. Zijn we dus eigenlijk van dezelfde orde?
‘Het gekke is dat veel mensen denken dat je het gevoelsleven van een dier niet kunt vergelijken met dat van een mens. Maar geef ze een poes in handen en ze beginnen ogenblikkelijk met het dier te praten en hun gedrag uit te leggen alsof het mensen zijn. Kennelijk is het gevoelsmatig veel gemakkelijker om contact te hebben met dat geheimzinnige dierenrijk dan via de wetenschap.
Zelf ben ik nauwelijks dichter bij de dieren komen staan door de biologiestudie, maar wel door mijn poezen. Of door buiten op straat een dood vogeltje te zien liggen, je moet wel van steen zijn om daar niet door geroerd te worden. Of door in een slachterij een varken te zien die je aankijkt. Die roering is de duidelijkste manifestatie dat we op een of andere manier familie van elkaar zijn: we zijn verwant.’
Dan gaan we niet best met onze verwanten om.
‘Dat is de schande: dat wij met z’n allen elke dag miljoenen dieren treiteren, slecht behandelen en afmaken, zonder zelfs maar de moeite te nemen ze te begrijpen. Het symbool daarvoor is de dierenwinkel, waar je aan de ene kant hondenkoekjes en poezenknuffels kunt kopen, en aan de andere kant aas en vishengels. Niemand kijkt daar van op. We zitten gevangen in de mensenwereld en we ontzeggen ons het genoegen om er door de ogen van een dier een hele wereld bij te krijgen. Gratis en voor niks ook nog.’
Bent u daar verbaasd over of verontwaardigd? Bent u een actievoerder?
‘Ik loop al mijn leven mee in de natuurbescherming, en het loopt altijd dood. Het is niet moeilijk om mensen bewust te maken dat we ons schandelijk gedragen, maar dan ontstaat er een enorme tegenkracht: schuldgevoel. Normaal is met schuld wel te leven, want je geeft ‘m aan een ander of je ontkent. Maar dat kan hier niet, dit is te erg, het schuldgevoel is ondraaglijk.
Vandaar dat we eens per jaar op ons kop staan omdat er een mus is doodgeschoten bij Dominoday, of omdat er een hond is gedood die met onze soldaten in Afghanistan mee liep. Dan is de wereld te klein! Het collectieve schuldgevoel van het mensdom tegenover het dierendom ontlaadt zich dan. Als er eens per jaar zo’n sukkel opduikt die als zondebok kan dienen, dan kunnen we de volgende dag weer onbezorgd naar de slager.
De dierenbescherming wordt nooit wat als het alleen op het schuldgevoel inwerkt. Mensen zullen zich in allerlei bochten wringen om daarvan af te komen – behalve in die ene: wat aardiger met dieren om te gaan. De enige manier is: ons inleven in dieren en ons beseffen dat we zelf ook dieren zijn.’
Zouden we het moeten doen als Indianen van vroeger, in harmonie met de natuur leven?
‘Dat is zo geromantiseerd. Omdat wij zo’n schuldgevoel hebben, verzinnen we volkeren die geheel onschuldig in harmonie leefden. Onzin. Dieren worden trouwens ook geromantiseerd. Maar als jij aan een leeuw vraagt of je er langs mag en hij heeft honger, dan ben je er geweest. Dieren zijn niet beter dan wij. Ze hebben alleen geen moraal: geen goed en kwaad zoals wij dat kennen. Dichter bij de onschuld kun je niet komen. Dat zijn mooie thema’s om verhalen over te verzinnen. Als je tenminste van een dier een personage maakt: geen soort, maar een individu.’
Iets anders nu: toen u 50 was schreef u een prachtig boek over de vergankelijkheid. Dit jaar wordt u 63. Hoe bevalt het ouder worden?
‘Ik schreef dat boek omdat ik vond dat het vergankelijke zo genegeerd wordt. Alles moet maar nieuw en fris zijn, iedere bejaarde moet met een trainingspak aan lopen puffen en hijgen in het bos. Veel mensen willen iemand anders zijn: als ze dertig zijn willen ze twintig zijn, en als ze veertig zijn weer dertig. Maar waarom zou je geen twintig willen zijn als je twintig bent, en dertig als je dertig bent? Dus ik ben heel tevreden dat ik 62 ben en verheug me er nu al op om 63 te zijn. Zo word ik elke keer toch weer een beetje een ander.’
Gepubliceerd in Nestor, maart 2009