auteur | coach | programmamaker | pastor

Afscheid van Tiny Muskens

Tiny Muskens in zijn geliefde Indonesië, zomer 2003.
Tiny Muskens in zijn geliefde Indonesië, zomer 2003.

Klik hier voor een in memoriam op de site van Katholiek.nl

Tien dagen geleden was hij nog bij me. Fysiek weer wat kwetsbaarder, maar alert en hartelijk, vergezeld door zijn vaste chauffeur Mohammed. Hij keek aandachtig en vertederd naar onze jongste zoon Marcus, die zijn boterham at en hem op zijn beurt nieuwsgierig opnam. Hij vertelde over de biografie van Stephen Hawking die hij net geboeid had uitgelezen. En hij schoot meteen in de lach om mijn ‘Tiny is bisschop en Mohammed is zijn chauffeur’, een verwijzing naar de islamitische geloofsbelijdenis.

Hij had een mooie lach.

Nu is Tiny Muskens overleden. Het zal ook hem overvallen hebben, want hij organiseerde het doorgaans beter dan dit. Het liefste had hij op zijn sterfbed zijn vrienden nog eens bij zich willen hebben, die dan samen het Veni Creator Spiritus zouden zingen: kom, Schepper Geest.

Die geest was steeds belangrijker voor hem geworden, in zijn geloofsleven en in zijn nieuwsgierigheid, de boeken en documentaires die hij verslond.
Muskens verbond de Geest met de roeach, de geest van God die over het duister zweefde, voor het begin van Alles. Dezelfde geest of adem die de profeten bezielde en die Jezus gaf toen hij zijn laatste adem uitblies. ‘Helende Christus’, bad hij wel eens, als een katholiek mantra, voor een lastige vergadering of samen met mij: een keer of twintig ‘Helende Christus’ – en het antwoord luidde: ‘Laat uw geest ons overkomen’.

Die geest, die in elk van ons ademt, heeft hij nu teruggegeven. We weten niet of hij dat bewust heeft kunnen doen of dat hij in zijn slaap stierf. In elk geval was hij bereid en verheugde hij zich op ‘het licht, de vrede, de rust’ van de dood.

Ik schreef drie boeken met Tiny Muskens. De eerste in 1997: Elk mens heeft een naam. Hij was net bekend geworden als de bisschop van wie de arme een brood mag stelen. De tweede in 2004: Wees niet bang: een dik boek over zijn leven, waarvoor ik met hem naar Rome en Indonesië ging en hem goed leerde kennen. En het derde in 2007: Opmaat tot Eeuwigheid, over zijn afscheid als bisschop en over de dood. ‘Ik wil vrede sluiten met de dood en daarna nog lang en gelukkig leven’, zei hij, want hij was een kei in oneliners.

Hoe zal ik me hem herinneren? Als de man die de Kerk der Friezen bedacht en restaureerde, het Nederlands College redde, een kerkgeschiedenis in het Indonesisch organiseerde, zijn bisdom verzorgd achterliet en de kerk in Nederland een menselijk gezicht gaf. Als een man die op straat durfde slapen, een bordeel durfde bezoeken en nationaal nieuws werd met zijn brood-uitspraak.

Als een man die publiekelijk aangedaan durfde te zijn door het Vaticaanse verbod op een synode in zijn bisdom. En die vervolgens een proces organiseerde dat eindigde in een feestelijke pelgrimstocht naar Rome, met 2000 gelovigen uit het bisdom.

Ik zal me hem herinneren als degene die me al in 2003 vertelde hoe het evenwicht in de wereld naar China en India zou gaan verschuiven. Als een man die mensen voor zich won door zijn authenticiteit en van zich vervreemdde door zijn botheid of boersheid. Als een man die in mij en in anderen talenten en mogelijkheden zag waar hij graag gebruik van maakte. Als een man van grote werkkracht, nieuwsgierigheid, koppigheid en onverwachte ontroering.

Muskens op de rug gezien.

In het nawoord van Wees niet bang schreef ik:

Ook na anderhalf jaar interviewen snap ik hem nog steeds niet. Muskens lijkt een gemoedelijke Brabander, maar heeft de grootste moeite om niets te doen, of gewoon iets voor de lol. Zijn hele wezen is op werken ingesteld. Een enkel borreltje, dat gaat er af en toe nog wel in. Hij houdt van lezen en zonder sigaren is hij moeilijk voor te stellen (onder het motto: ‘Een Brabantse pastoor zonder sigaar is geen gezicht’), maar tegelijk leest, kijkt, luistert en doet hij altijd met een doel. Om zijn bisdom te besturen bijvoorbeeld, om erachter te komen wat iemand écht wil, of hoe hij de talenten van een ander het best kan gebruiken. Of om de wereld te begrijpen, of om weer een obscuur element over de aanwezigheid van Nederlandse katholieken in Rome aan het licht te brengen.

‘Ik maak overal werk van’, zegt Muskens. Lekker zwemmen betekent bij hem dan ook: een afspraak met zichzelf om een bepaald aantal baantjes te trekken.

U leest in dit boek niet hoe mensen van allerlei slag zich bij Muskens op hun gemak voelen, omdat je bij hem geen schone schijn hoeft op te houden. U leest evenmin hoe mensen vaak zichtbaar ongemakkelijk bij hem worden. Niet uit ontzag voor zijne excellentie, maar omdat hij zo moeilijk te peilen is.

U leest niet hoe Muskens kan drammen, ‘durdouwen en durdoen wat ge in uw kop hebt’, zoals zijn broer Jan de kwaliteit van een ondernemer beschrijft. U leest niet hoe hij zich kan gedragen als een tank, door bij een Romeinse kerkelijke instantie naar binnen te stappen, zijn bisschopskruis op de borst als een imponerend herkenningsteken, en gewoon door te blijven lopen en te blijven vragen, tot hij krijgt wat hij wil. En u leest evenmin hoe hij zich op andere momenten zonder slag of stoot neerlegt bij hoe het is.

Muskens kan zich goed zorgen maken, maar uiteindelijk is hij niet bang. In dit boek doet hij suggesties voor de verdere ontwikkeling van de kerk die niet iedereen hem in dank zal afnemen. Hij doet dat echter niet om tegen heilige huisjes aan te schoppen, maar om in gesprek te komen en mensen aan het denken te zetten. Want zijn nuchtere kijk op de toekomst van de kerk gaat links en rechts, boven en onder vergezeld van een diepe liefde voor en trouw aan die kerk.

Daarbij laat hij, hoe vrijmoedig hij ook is, niet meer los dan hij wil. Als journalist voelde ik achter menig verhaal gevoelige feiten en ervaringen schuilgaan, die ik echter ook na een anderhalf jaar durend interview niet loskreeg. Ter illustratie geef ik u maar even een fragment uit zo’n gesprek over een precair onderwerp.

Na een schijnbaar laconiek uitgesproken zin lacht Muskens.

‘Wat was dat voor lachje?’, vraag ik.

‘Dat was mijn lachje’, zegt Muskens. ‘Iemand zei me eens dat dat het deed: het lachje bij mijn verhaal. Dat was een psychiater, dus die kan het weten.’

We zwijgen.

‘Was dat een antwoord?’, vraag ik na enkele minuten.

‘Ja’, zegt Muskens. En lacht.

 

 

« »