Sjaak Swart houdt van het leven, en het leven houdt van hem. Maar Mister Ajax krijgt niet alleen veel, hij geeft het ook. Trouw vooral: aan zijn club, zijn gezin, zijn vrienden en pupillen, zelfs aan zijn slager en zijn groenteman. ‘Dat zijn zulke heerlijke mensen, dan blijf ik daarbij.’
We spreken elkaar in de aanloop naar zijn 75ste verjaardag, op woensdag 3 juli. Op die dag werd de documentaire Ik voetbal dus ik ben uitgezonden, net als de jubileumwedstrijd, waarvoor tientallen voetballers en duizenden toeschouwers naar het Olympisch Stadion in Amsterdam kwamen. Allemaal ter ere van Mister Ajax.
De man die ’s ochtends uit zijn grote auto stapt, heeft niets van een gelauwerde pensionado. Eerder oogt hij als een drukbezet zakenman: goed gesoigneerd, soepel bewegend, een dikke map papieren onder zijn arm. Hij komt net van de fysiotherapeut. ‘Ik laat me twee keer per week helemaal masseren’, zegt hij. ‘Dat doe ik al sinds mijn zeventiende. Dat houdt me lekker los.’
Sjaak Swart is Ajax, dat is te zien als hij over het trainingscomplex De toekomst loopt, waar hij nog vrijwel dagelijks komt. Iedereen ziet hem, groet hem. Meer nog: iedereen wordt door hem gezien en gegroet, krijgt een hand of een gebbetje.
Aan het einde van ons gesprek vraag ik hem wat er eigenlijk in die enorme map zit, die hij onder zijn arm droeg. Sjaak springt op en klapt de map open. Er komen lijsten tevoorschijn met namen van oud-voetballers, die naar zijn wedstrijd komen. Samen omspannen ze ruim zestig jaar voetbalgeschiedenis. Sjaak kent ze allemaal: van de grootste vedetten tot de jongens die niet ver kwamen. Als we de tijd hadden, zou hij de hele lijst langslopen, met de verhalen erbij.
Wat is er zo leuk aan voetbal?
‘Ja, dat spelletje… Ik ben er verslaafd aan denk ik. Als ik ergens langsrijd en ik zie mensen een balletje trappen, dan heb ik meteen zin om mee te doen, nog steeds. Dat is vreemd als je 75 bent, maar het is zo.
En ik wil nog steeds elke bal goed raken. Ik train twee keer per week. Op maandagavond na een wedstrijd doen we vaak een rondootje: dan sta je in het midden en moet je de bal afpakken. Fanatiek word ik dan!
Voetbal heeft alles: conditie, snelheid van handelen, tactiek, techniek, samenspelen, kameraadschap… We blijven elkaar ook opzoeken met oud-spelers. Als Lucky Ajax spelen we wedstrijden, maar gaan we ook avondjes uit, bijvoorbeeld naar Freek de Jonge of Youp van ‘t Hek. Ik wil ermee doorgaan zo lang het kan.’
‘Lucky Ajax’ is ook een beetje ‘Lucky Sjakie’. Hoe komt dat?
‘Tja… Ik heb geluk met mijn lichaam, ik heb nooit zware blessures gehad. Maar ik verzorg mezelf ook goed. En verder… mensen mogen me, geloof ik. Ik krijg een hoop gedaan, als ik iets vraag. Maar omgekeerd geldt het ook: als iemand mij belt en ik kan wat voor hem doen, dan doe ik dat ook. En daar geniet ik dan weer van.
In ieder geval ben ik nog net zo populair als toen ik nog voetbalde. En dat is toch al weer veertig jaar geleden!’
En wie heeft voorkomen dat u naast uw schoenen bent gaan lopen?
‘Dat heb ik zelf gedaan denk ik. Kijk, ik waardeer mensen. Ik heb toevallig gevoetbald, maar een goede timmerman of loodgieter is net zo belangrijk. Of een fysiotherapeut, of noem maar op. Als ik wel eens last heb van mijn rug, ga ik naar dokter Van de Bunt. Dan ben ik er zo weer van af, dat is zo knap! Je moet mensen in hun waarde laten.’
En u hebt nog steeds contact met de jonge garde.
‘Met allemaal. Van der Vaart, Sneijder, Heitinga – ik heb ze allemaal begeleid toen ze een jaar of vijftien waren. Ik probeer alles voor die jongens te doen, maar ik ben ook kritisch op ze. Want je komt er niet met alleen talent, je moet heel geconcentreerd en gefocust zijn. Ik ben heus niet alleen maar aardig voor ze.
Maar ze pikken het van me, want ze blijven contact houden. Ook de jongens die het niet halen, of die niet zo ver komen. Dan bellen ze me als ze in de stad zijn, eten we een broodje samen… Die contacten met die jonge gasten houden mij jong, denk ik.’
U bent de Nestor van de club, en van die jongens. Maar ouderen worden niet erg gewaardeerd in onze samenleving. Wat doet u anders?
‘Ik doe gewoon mee, ben eigenlijk altijd enthousiast. En ik ben er altijd, als het koud is of regent, maar ook als ze een blessure hebben of in de problemen zitten. Dat waarderen ze.’
En vroeger was niet alles beter?
‘Welnee, wat een onzin. Dingen veranderen. Het voetbal is professioneler geworden, dat wel. En een tijdlang werd de sfeer in de stadions verziekt door geweld. Dat is inmiddels weer veel beter geworden. Ouders met kinderen en ouderen kunnen gewoon naar het stadion.’
Maar er hangt toch vaak geweld om voetbal.
‘Soms is dat zo, ik begrijp dat niet. Rivaliteit is leuk, maar waarom zou een Amsterdammer niet naar Rotterdam kunnen? En waarom jutten sommige ouders hun kinderen zo op?’
Wat is uw advies aan leeftijdsgenoten?
‘Goed voor jezelf zorgen: goed eten, niet roken, niet drinken, zo lang mogelijk bewegen. Als je je lekker blijft voelen, dan heb je wat over. Dan kun je wat blijven betekenen.’
U bent al 64 jaar lid van Ajax en ook al meer dan vijftig jaar bij dezelfde vrouw.
‘Ja, dat is sinds 26 mei 1960. Toen moesten wij een beslissingswedstrijd spelen tegen Feyenoord, om het kampioenschap. Co Prins, met wie ik toen speelde, had een vriendin en die nam een vriendin mee.
Het werd een geweldige wedstrijd, we wonnen met 5-1. Wij gingen op de schouders en zij wilde na een tijdje naar huis gaan. Nou had ik meteen gezien dat het een hele leuke meid was – daar ben ik vrij goed in. Dus ik zei: niks ervan, jij gaat lekker met mij mee de stad in, we gaan het vieren! Nou, ze is bij me gebleven.’
En waarom gaat dat goed?
‘Het huwelijk is geven en nemen natuurlijk. Maar we kunnen gewoon goed met elkaar opschieten. Af en toe zijn we elkaars tegenpolen, dan wil zij wat doordrijven, of ik. Maar we komen er altijd weer uit samen. Ik ben gewoon gek met haar, en met onze dochters en kleinkinderen.’
U bent een ouderwetse man.
‘Ja, zo ben ik. Ik heb het ook met mijn slager bijvoorbeeld. Die doet zijn werk hartstikke goed, dan ga ik toch niet naar een ander om een duppie voordeel? Nou, zo heb ik mijn adresjes in de stad: de groenteman, de kaasboer. We gaan ook al veertig jaar naar hetzelfde Italiaanse familiehotel. Heerlijk is dat, die mensen zijn als mijn eigen familie.’
Trouw is voor u belangrijk.
‘Ja.’
En dus zijn mensen u trouw.
‘Ja, nou je het zegt. Dat merk ik in de aanloop naar het feest, hoeveel mensen iets van zich laten horen, met me meeleven of me aanspreken. Zo mooi is dat. Dat ik mensen zo blij heb kunnen maken door veertig jaar geleden goed te voetballen.’
En u denkt nooit: dat was vroeger?
‘Nee, ik luister daar graag naar. Daar ben ik best ijdel in hoor. Dan zit ik in een restaurantje en hoor ik geroezemoes, komt opeens de kok de keuken uit om een handje te geven. Ik kan daar van genieten.’
U bent een mazzelaar.
‘Ja, dat ben ik, ik heb veel geluk gehad in mijn leven. En nog.’
En hoe gaat u dan om met de krassen van het leven, of de mensen die wegvallen?
‘Ach jongen, dan ben ik toch zo verdrietig. Zo ontzettend verdrietig. Nou komen bijvoorbeeld de broertjes Mühren op mijn wedstrijd, en Gerrie heeft een vorm van botkanker. Als ik al aan hem denk, dan krijg ik een brok in mijn keel. Zo’n goeie kerel, en hij is zo ziek.
Maar ja, wat kun je doen? Je kunt contact met mekaar houden, zo lang het kan. En je kunt erom janken. Dat kan ik gelukkig vrij gemakkelijk. Dat lucht op. ’
Sjaak Swart speelde tussen 1956 en 1973 onafgebroken in het eerste elftal van Ajax. Hij speelde bijna 600 wedstrijden voor de club en scoorde 217 keer. Hij won onder meer de wereldbeker, drie keer de Europacup, vijf keer de Nederlandse beker en werd acht keer landskampioen. Ook maakte hij twaalf jaar deel uit van het Nederlands elftal. Zijn afscheidswedstrijd, in 1973, werd door 60.000 mensen in het Olympisch Stadion bijgewoond. Hij speelt nog steeds zo’n dertig wedstrijden per jaar.