‘Als jullie Mij liefhebben, zul je ter harte nemen wat Ik jullie opdraag. En Ik zal de Vader vragen jullie een andere Helper te geven, die voor altijd met jullie zal zijn, de Geest van de waarheid. De wereld kan Hem niet ontvangen, omdat ze Hem niet ziet en ook niet kent; jullie kennen Hem wel, want Hij blijft bij jullie en zal in jullie zijn.
Ik laat jullie dus niet verweesd achter: Ik kom bij jullie terug. Want nog maar een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, terwijl jullie Mij wel zullen zien, want evenals Ikzelf zullen ook jullie leven. Op die dag zul je inzien dat Ik in mijn Vader ben, en dat jullie in Mij zijn zoals Ik in jullie ben. Wie zich aan mijn opdracht gebonden weet en haar ter harte neemt, die is het die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft zal ondervinden hoe de Vader hém liefheeft, en ook Ik zal hem liefhebben en Mij aan hem openbaren.’ (Johannes 14, 15-21)
Ik begin jong. Ik eindig oud. Dat weet u dat vast.
Ik begin bij mijn jongste zoon. Vijf jaar is hij. Onlangs begon hij een gesprekje aan tafel met de gedenkwaardige vraag: ‘Zeg pap, bestaat God eigenlijk nog?’
Ik zette de anekdote ‘s avonds op Facebook, om mijn ‘vrienden’ te laten meegenieten. ‘Wat heb je geantwoord?’, vroeg een van hen. Ik schreef: ‘Ik heb onhandig gezwegen. Ik hoop maar dat hij dat later een beetje mystiek wil uitleggen’.
Maar mijn zus, die aan tafel zat toen mijn zoon die gedenkwaardige vraag stelde, schreef: ‘Nee hoor, je gaf wel antwoord. Je zei: “Als God niet had bestaan, dan hadden we dat al lang gemerkt”.’
Ja, ik was ook onder de indruk.
Als God niet had bestaan, dan hadden we dat al lang gemerkt.
Zusters en broeders, in de serie grondwoorden koos ik spontaan voor genade, of liever: leven uit genade. Waarom begreep ik niet goed. Ik heb iets met oude woorden, denk ik, want soms dragen ze wijsheid van generaties in zich. Zoiets.
De voorbereidingsgroep was er ook wat verlegen mee. ‘Kun je het niet hebben over dankbaarheid of overgave?’ vroeg iemand. Maar ik voelde aan dat leven uit genade iets anders betekent. Sindsdien ben ik met die woorden op weg gegaan. Ik wil iets met u delen van mijn proeven en proberen.
Dankbaarheid en overgave zijn mooie woorden en ervaringen, maar ze zeggen alleen iets over ons. Dat wij dankbaar zijn of in overgave leven. Genade daarentegen begint aan die Andere Kant. Het probeert iets te zeggen over die andere werkelijkheid, over Die ons te boven gaat.
Het woord genade verwijst naar de ervaring dat we iets krijgen – en dat er een afzender is. Iets of iemand die ons iets geeft. Die ons iets gunt. Zomaar. Onverdiend. Onvermoed. Uit een onpeilbare overvloed – en vaak volstrekt onbegrijpelijk.
Dat is wat ik versta in het evangelie van Johannes, dat we zojuist hoorden. Jezus zegt daar wat er nodig is. Johannes schrijft het ingewikkeld op, maar het komt hierop neer: doe wat ik jullie opdraag – dat is: elkaar liefhebben – en durf te vertrouwen op de geest der waarheid, op de liefde van God die ons omgeeft. Dat is de grond: heb elkaar lief; leef in het vertrouwen dat je geliefd bent, precies zoals je bent; en vertrouw erop dat je gedragen wordt.
Dat echt te geloven, trouwens, daar is moed voor nodig.
Vervolgens legt Jezus nog iets wezenlijks uit over de kern van die dragende liefde. ‘De geest blijft bij jullie en zal in jullie zijn. Ik ben in mijn Vader, jullie zijn in Mij zoals Ik in jullie ben.’
De kern van de drie-ene God, zo versta ik deze woorden van Johannes, het wezen van God is verbinding, voortdurende liefdevolle communicatie.
Nou, tot zover haalde ik het nog wel met mijn theologische scholing: genade is wat ons geschonken wordt, door een God die liefde is en voortdurende verbondenheid.
Dat is wat we lezen, horen, bezingen, hopen. Ook hier in deze kerk.
Maar dan? Hoe wordt zo’n zoekende formulering van wat genade is alledaagse werkelijkheid? Hoe doe je dat: leven uit genade?
En trouwens, zijn de woorden die ik tot nu toe gebruik niet veel te positief? Geschenk? Gave? Liefde? Verbinding? Verbondenheid? Dat zijn allemaal woorden voor een mooie lentedag, terwijl we toch allemaal weten dat er ook regen komt en storm, onweer, ijzige kou en eindeloze grauwe dagen?
En ik stelde me deze vragen en ik zuchtte. Ik betreurde het dat ik op reis was gegaan met die oude woorden: leven uit genade. Ik liep vast en begon de dag te vrezen dat ik hier zou komen preken. Wat moest ik jullie in godsnaam voorhouden?
Totdat mijn jongste zoon zijn vraag stelde – zeg pap, bestaat God eigenlijk nog – en ik er een antwoord uitflapte dat blijkbaar ergens in mij leefde. Totdat er een vriendschap pijnlijk stuk ging en een andere vriend plotseling stierf. Totdat mijn oudste zoon me een dikke knuffel gaf, precies op het juiste moment. Totdat ik, mopperend en wel, de natuur inliep en na een tijdje door het groen, de wind en de geluiden uit mijn hoofd waaide.
Krijg het heen en weer, riep ik tegen de wind in, en ik lachte. Want ik begreep opeens dat het licht en het groen en de wind, net als mijn zonen en alles waar mijn leven uit bestaat, ik begreep dat dat alles voortdurend bezig is om mij in het heen en weer te krijgen: uit het isolement van mijn gedachten, in de verbinding.
Precies zoals mijn lichaam doorlopend doet: door te ademen, te eten, te reageren op warmte en kou, licht en donker, aanraking of geluid.
En het werd Pasen en ik hoorde opnieuw het verhaal van de vrouwelijke leerlingen die bij het lege graf zaten. Zich verbijsterend afvragend wat dit in hemelsnaam te betekenen had. En ik wist dat dit in de christelijke traditie contemplatie heet: aandachtig aanwezig zijn bij wat er is, er stil bij zijn, zelfs als je er geen donder van begrijpt.
Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik ken ook zulke momenten als de leerlingen van Jezus bij het lege graf. Vaak zijn het ervaringen van verlies, van duisternis, van niet-weten, van verdriet of ergernis.
De laatste tijd probeer ik daar bij te gaan zitten als bij het lege graf. Te kijken, te luisteren, mezelf gewaar te worden. En hardop de vragen te stellen die in me opkomen: wat moet ik hier mee? Wat zegt dit me? Zo had ik het toch niet bedacht? Hoe moet het verder?
De leerlingen kregen gaandeweg een antwoord, een die alsmaar krachtiger werd en uiteindelijk de eeuwen trotseerde: de dood van Jezus was niet het einde. Zijn leven was zelfs nog krachtiger dan daarvoor werkzaam. Jezus kreeg er vleugels van. En zij werden vurig.
Zo, door de lente en door Pasen, begon ik te snappen dat leven uit genade meer is dan ontvangen wat er gegeven wordt. Wij zijn meer dan klanten van God, meer dan Gods consumenten. We hebben een relatie met God, welbeschouwd met elke ademtocht, die we krijgen en weer teruggeven.
We kunnen bewust heen en weer zijn. Ook met wat we niet begrijpen of niet te verteren vinden, waar we kwaad over zijn of geen raad mee weten. Mensen doen dat ook en al eeuwen ook trouwens, de psalmen zijn daar getuigen van, en ook een volkse wijsheid als de mens wikt maar God beschikt.
Mijn proeven van die oude woorden, ‘leven uit genade’, leidde voor mij tot meer aanwezigheid in het hier en nu. Ik relativeerde mijn gedachten en kreeg meer aandacht voor wat er in mij leeft, door alles wat me gegeven wordt, of ik het nu leuk vind of niet. En dat is echt allereerst een praxis, een doen, en dan pas een stamelend begrijpen, dat veel minder belangrijk is.
Dat laatste brengt me bij oud. Ik begon met de vraag van een kind, ik eindig met een inzicht van een oude vrouw: over hoe doen belangrijker is dan snappen.
Toen ik net studeerde woonde ik in huis bij een oude dame, die bevriend was met een paar medestudenten. Mien heette ze, ze had alleen lagere school gehad, was volstrekt authentiek en zeer gelovig. ‘Ach Adderie’, kon ze zeggen – ze kon mijn naam niet goed onthouden – ‘daar zal de Grote Baas wel een bedoeling mee hebben’. Steevast als ik bij haar aanbelde zag ze er een godsbewijs in. ‘Da’s toch ook sterk’, zei ze dan. ‘Ik dacht net: Moeder Maria, wat heb ik Adderie lang niet gezien’.
En op een keer – ze was toen al 85 – huurden we een motorboot om een paar dagen op het water de lente te proeven. Mien was net aan staar geopereerd en kon eindelijk alles weer goed zien. Ze genoot tomeloos. En op een avond praatten we na een spelletje door, over hoe zij zich zo gemakkelijk overgaf aan het leven, en over haar en ons geloof. Drie jonge theologen en een oude vrouw.
‘Mien’, zei een van ons. ‘Dat vertrouwen van jou: waar is dat dan in? In Moeder Maria? Of God, of Jezus, of de Heilige Geest…?’
Mien keek ons geamuseerd aan en sprak. ‘Nou jongens toch, wat maakt dát nou uit?’
*
Preek in de Dominicusgemeente Amsterdam, 12 mei 2013
Leny Beemer
15 mei 2013 — 12:52
Dank je wel, Arjan, voor je gedachten bij Joh.14, 15-21. Zo wil ik wel graag het heen en weer krijgen 🙂
Jeroen Uhl
17 mei 2013 — 08:19
Hallo Arjan, mooi om te zien hoe het krachtige woord Genade al begint met die mooie vraag van je zoontje.
Sprekende overweging bij een prachtige evangelietekst.
Martin Vijverberg
20 mei 2013 — 15:09
Hallo Arjan,
bedankt voor je mooie overweging; het is goed dat je de tekst hebt uitgeschreven, zodat iemand die nog eens kan nalezen, want één keer horen lijkt mij niet voldoende om de inhoud goed tot je te laten doordringen.
Verder zul jij ook het gezegde wel kennen: een boek is vooral belangrijk is om wat het niet zegt. Ik versta dat zo, belangrijk om wat het in de lezer teweeg brengt. Zo moest ik naar aanleiding van je preek aan een uitspraak van, ik meen, Francois Mauriac of een andere Franse schrijver denken, waarin hij zegt: Niet Gods gerechtigheid is verschrikkelijk, maar zijn barmhartigheid. Barmhartigheid mag je toch wel als een ultieme uiting van genade verstaan.
Verder is er genade tussen mensen, zonder welke er geen vreugdevol bestaan mogelijk is; maar ook die is soms moeilijk te aanvaarden. Bij deze groet ik je, van harte, Martin Vijverberg
Arjan
21 mei 2013 — 07:49
Dank je wel Martin, mooi dat die gedachte bij je opkwam bij het lezen. Het was moeilijk om me te beperken: over genade kun je een week preken en ik ben toch blij, dat ik dat niet hoefde te doen.