In 1999 interviewde ik acteur Marnix Kappers over zijn voorbeeld Wim Kan. Ik herinnerde me zijn ontroering en het gemak waarmee hij zichzelf aan mij, zeer jonge interviewer, overgaf. Onlangs overleed hij. Een afscheidsgroet.
‘Jij bent een zelfverbeteringsgesticht’
Marnix Kappers over Wim Kan
“Van jongs af aan luisterde ik naar Wim Kan op de radio. Ik nam zijn oudjaarsconferences op en leerde er hele stukken van uit mijn hoofd. Toen ik ging studeren raakte ik betrokken bij het studentencabaret van de Vrije Universiteit, waarmee we prijzen wonnen op het Camarettenfestival. Op een gegeven moment heb ik de stoute schoenen aangetrokken en heb ik Kan een brief geschreven. Er ging nog een jaar over heen, want hij had toen net een rustperiode, maar uiteindelijk mocht ik auditie doen en werd ik aangenomen.
Wim Kan was een soort opleidingsinstituut. Bij zijn voorstellingen liet hij voor de pauze allerlei jong talent aantreden, na de pauze speelde hij zelf. Ik heb twee jaar met hem gewerkt. Dat was fantastisch, ik heb elke keer na de pauze naar hem zitten kijken.
Ik heb niet echt een voorbeeld- of een inspiratiefiguur, maar Kan is wel de enige met wie ik veel affiniteit heb. Ik merk dat ik hem altijd verdedig, ook toen mensen destijds riepen dat hij zich gedroeg als een verwend kind. Dat deed hij soms ook, maar dat mag toch? Hij kon heel boos worden als iemand lag te slapen of te laat kwam, of als er een journalist een kritisch stukje had geschreven. Daar lag hij echt wakker van. Niet van positieve recensies, dat vond hij normaal. En ook in zijn dagboeken zeurde en kankerde hij wat af.
Je wordt in Nederland, en zeker in mijn vak, zo snel afgekat of in een hokje gezet. Ik vind dat een restant van het denken in zuilen. Ik heb altijd snel begrip voor de moeilijke kanten die mensen hebben, dus ook voor het gezeur van Wim Kan. Bovendien herkende ik het feit dat hij nooit helemaal tevreden was. Hij wilde zich constant verbeteren. Het was voor mij fascinerend om hem elke avond te zien en de kleine nuances op te merken waarmee hij een grap net even iets anders bracht. Ik gaf hem daar ook commentaar op en hij vond het mooi dat ik dat zag.
Hij heeft me in dat verband wel eens een ‘zelfverbeteringsgesticht’ genoemd. Hij had, denk ik, wel gelijk. Ik heb 180 keer de Annie M.G. Schmidt-musical Heerlijk duurt het langst gespeeld, beurtelings met Jenny Arean en Jasperina de Jong. Ik ben dan van het begin tot het eind met elke voorstelling bezig en ben gewoon niet in staat om op de automatische piloot te gaan spelen. Ik was in dat stuk de overspelige man – een leuke rol, ik speel graag slechteriken – en wilde enige sympathie wekken bij het publiek, vooral bij de mannen. Niemand is zomaar slecht, iedereen heeft zijn of haar verhaal en motieven. Dat wil ik graag zichtbaar maken, ook in de lichte genres van het vak waarin ik meestal werk. Zodat mensen iets van zichzelf herkennen in, bijvoorbeeld, de motieven van die overspelige man.
Ik ben gaandeweg steeds meer acteur geworden. Kijk, een man als Freek de Jonge maakt moeiteloos het ene na het andere programma, maar mijn eerste programma was al een samenraapsel van jaren. Er zaten nog grappen bij die ik op de middelbare school had verzonnen. Ik merkte dat ik meer een uitvoerder ben dan een man van de ideeën. Bovendien was mijn voorstelling echt een typetjescabaret. Ik vond het spelen leuk en het werd nog spannender toen ik ook ging improviseren. Dat is bijna therapeutisch. Als je eerlijk bent en consistent vanuit je gevoel werkt, kan dat sterke emoties oproepen.
Ik herinner me een scène waarin ik een kind van zes was die thuis kwam met de vraag of Sinterklaas wel echt bestaat, want een paar jochies op school hadden gezegd dat het niet zo was. De actrice die de moeder speelde had blijkbaar de opdracht gehad om de waarheid over Sinterklaas te vertellen. Ik raakte er helemaal overstuur van. Ik was dat jochie die voelde dat er een soort laatste zekerheid werd weggeslagen. Het gekke is, ik schiet er nu weer vol van.
In de musical De Jantjes speelde ik een matroos die op weg terug is van Indië naar huis, naar Amsterdam. Hij is ziek en voorvoelt dat hij het niet zal halen, dat hij een zeemansgraf zal krijgen. Dan zingt hij het lied Als de tros wordt los gesmeten. Als ik dat lied zong en me voorstelde dat ik ziek was en mijn geliefde Amsterdam – en ik kom nog wel uit Zwolle – nooit meer zou zien, dan ging ik tijdens het nummer door het lint. Ik maakte het lied af terwijl de tranen over mijn wangen stroomden. Zie je, het gebeurt me zo weer.
Wim Kan was technisch begaafd, maar kon ook heel sentimenteel zijn. Als hij het had over het verlies van je jeugd, over de verharding van de wereld en het leven, over zijn ervaringen in het Jappenkamp. En ook in zijn reactie op het feit dat de Japanse keizer zou gaan dineren met de koningin. Daarin verwees hij naar de Birma-spoorlijn, waar ongeveer tegenover elke gelegde biels één dode stond. Er zijn er niet veel die het kunnen navertellen, zei hij, maar de keizer kon het wel, als iemand het hem zou durven vragen.
Bij dergelijke nummers zat hij op de grens van wat je met emoties kunt doen. Emoties kunnen ook heel gênant zijn, de mensen komen niet om je te zien spartelen op het toneel. Je moet het gevoel weten over te brengen, zonder dat ze jou als zieligerd gaan zien. Daar was hij heel goed in. Hoe ik dat doe? Gek, eigenlijk weet ik dat niet.”
Marnix Kappers (1943) werkt(e) als acteur in comedy’s als ‘Zonder Ernst’ en ‘De Familie Knots’. Ook speelde hij in musicals als ‘De Jantjes’ en ‘Heerlijk duurt het langst’. Verder maakt hij al jaren kinderprogramma’s als ‘Broertjes’ en presenteert hij samen met Sylvia Millecam het programma ‘Knoop in je zakdoek’ voor verstandelijk gehandicapten.
Verschenen in ‘de Bazuin’.